Huizenstress XX: Een jaar later

Goed, het is nu bijna een jaar later. De stand van zaken:

  • Mijn nieuwe huis ansich is leuk, maar de buren en de buurt zijn hel.
  • Ik overweeg een kuur antidepressiva te starten.
  • Traject met psycholoog stagneert.
  • Afbouwen is mislukt.
  • Ik ben weer terug bij mijn ex.
  • Coach heeft kanker.
  • Hele familie gelooft niet in Corona.

Mijn nieuwe huis ansich is leuk, maar de buren zijn hel.
Toen ik er net kwam wonen, vond ik alles geweldig: Gigagroot huis met fonkelnieuw sanitair!
Ik witte de woonkamer na deze secuur afgekit te hebben met siliconen, omdat de stank van de waterpijp rokende onderburen overal hing. Ik zong uit volle borst mee met Imogen Heap tijdens het schilderen; erg gênant toen ik er achter kwam hoe gehorig het er was. Legde een mooie parketvloer met mijn pa en een zijl in de keuken met mijn vriendin. Toen trok ik er in. Het leek me, dat ik gewoon in de huiskamer kon wonen zolang ik de tweede verdieping nog niet af had. Natuurlijk was ik alweer half overspannen tegen de tijd dat ik er in zat, maar ik kon niet wachten!

En toen kwam ik er achter. Wat overdag nog een enig huis leek, veranderde s’ nachts in een gehorig drugshol. Mannen uit de gehele achterstandsbuurt klopte op de voorgevel en het raam van mijn onderbuurman, waarna zij binnen gingen. De hele nacht hoorde ik gepraat en zware stemmen, zelfs door mijn oordoppen heen. Het was zo luid, dat ik zonder oordoppen nog net niet kon horen wat ze zeiden en met oordoppen, s’ nachts meerdere keren wakker werd.
Ik bivakkeerde extra vaak bij mijn vriendin, die in een hele populaire buurt woont; ik had het haar aangeraden, want het was mijn jeugdbuurt. Langzamerhand begon het tot mij door te dringen dat ik helemaal niet in een goede situatie terecht was gekomen door de Noodzoekersregeling, maar mijn laatste wachtjaren had verspilt aan een woning die niemand wilde. Een woning in de slechtste wijk van onze stad, een woning waarvan iedereen even stilviel als je er de naam van uitsprak (de kennissen van mijn vriendin keken haar verschrikt aan wanneer ze hen vertelde dat ik daar ging wonen). Een woning die op vier plekken grensden aan de huizen van jonge, extraverte asocialen, die van ongelimiteerde nachtfeesten hielden.
Als ik bij mijn vriendin kwam merkte in na een dag hoezeer mijn kleding naar rook stonk. Het was dramatisch, de situatie waar ik zo hard van had proberen te vluchten, herhaalde zich hier, op deze plek die een nieuw begin had moeten zijn, terstond weer: Sigarettenstank van de buurvrouw die het hele portiek blauw pafte, waterpijpstank van de onderbuurman zodra ik mijn huis probeerde te luchten, lawaai vanaf drie uur s’ middags tot diep in de nacht. De ironie van de situatie drukte zo op me, dat ik na het prille woongeluk in een diepe depressie verzonk. ‘Waar heb ik dit aan verdient?’ dacht ik dan.
Tussendoor pepte ik mezelf op met koffie, waar ik zowel nerveus als actief van wordt, om de bovenverdieping zo snel mogelijk slaapklaar te maken. Het lawaai op de eerste verdieping was zo onuitstaanbaar dat ik mijn bed uiteindelijk maar op het kale beton van de tweede verdieping heb geplaatst, teneinde wat meer slaap te krijgen. Het maakte maar nauwelijks uit, dit pand was een soort klankkast.

Periodes van passieve depressie en hypermanie wisselde zich in mijn binnenste af, als klankbord van de koortsachtige ellende om mij heen. Meerdere keren moest ik in mijn pyjama bij mijn vriendin aankloppen midden in de nacht, omdat het te lawaaiig was om te kunnen slapen.

Natuurlijk probeerde ik de nieuwe probleemsituatie op meerdere manieren het hoofd te bieden: Ik alarmeerde de woningbouw, die vervolgens te kennen gaven dat ze niet echt iets konden doen: ik moest gaan praten met mijn buren, buurtbemiddeling inschakelen en “dossier opbouwen” voordat zoiets serieus genomen zou worden. Dossier opbouwen betekend dat ik steeds weer mijn geluids- en stankoverlast klachten moest registreren in een dagboekje en hen die opsturen in klachtenformulieren. Een uitputtend karwei waarmee ze je uithoudingsvermogen op de proef stellen ten opzichten van je klacht, teneinde je hulpvraag af te kunnen schudden. Als je dat niet volhoudt, voeren ze het argument aan dat de overlast dan toch niet zo ernstig geweest moet zijn.
Maar ze kennen het wel en wee van een mentaal en chronisch vermoeid persoon niet, en hebben geen besef van de manier waarop ze me daarmee benadelen.
Uiteraard praatte ik met de buurman, en belde in de nachten dat het geluid te hevig was aan, om er wat van te zeggen. Nooit kreeg ik hem zelf aan de deur, maar altijd een vriend. Dan weer een Marokkaanse jongen, die haastig zei dat hij mijn klacht zou doorgeven ‘mevrouw’, dan weer een doorgesnoven komediant die mij met een opgevoerde bekakte stem benadrukte hoe serieus ze dat wel niet namen terwijl zijn ogen uit zijn kop puilde van de speed.
Eén nacht schreeuwde ik, in mijn pyjama onderweg naar mijn vriendin naar de onderbuurman:
‘DIT KAN ZO ECHT NIET LANGER, IK SLAAP AL NACHTEN NIET DOOR JOU LAWAAI!’
Naar een dealer staan schreeuwen is best eng, want met al die griezels in de portiek weet je dat er gerust meer dan alleen drugs in de buurt is en ben je ronduit bang dat ze je autobanden zullen lek steken of zo.
Ten tweede benaderde ik de buurtbemiddeling. De man aan de telefoon sprak met een licht Marokaans accent en zou een afspraak proberen te maken met mijn onderbuurman.
‘Weet u of hij werkt?’ vroeg hij.
‘Ik denk het niet,’ zei ik, ‘aangezien hij zo lang uitslaapt.’
‘Prima, dan kunnen we als hij niet meewerkt altijd nog dreigen zijn uitkering te korten,’ ze de man.
Maar door Corona werd de afspraak uitgesteld en uitgesteld.
Toch kwam de lockdown niet alleen met nadelen. Uit pure wanhoop durfde ik uiteindelijk toch meldingen te maken bij Meld Misdaad Anoniem en de wijkagent. Bij Meld Misdaad Anoniem melde ik het als ik vermoedde dat er meer dan het toegestane aantal feestgangers bij de onderbuurman op bezoek waren. De wijkagent vertrouwde ik toe dat het “erg druk” op het adres van de onderbuurman was. Waarmee ik mezelf kon indekken als ik getuigen moest zijn, maar ook aangaf dat ik criminaliteit vermoedde. Ik vroeg hem of hij en zijn collega’s wat vaker door de straat wilde surveilleren en dat gebeurde.

En toen, op een dag dat ik dat minst vermoedde, gebeurde er opeens iets bijzonders: De onderbuurman verhuisde. In zijn plaats kwam een vriendelijke werkende jongeman, die aangaf rekening met mij te willen houden. Dit ook omdat ik de medewerker Leefbaarheid van onze woningbouwstichting had gevraagd hem op het hart te drukken dat dit pand een volstrekte klankkast is. Ik moet nog maar zien of de onderbuurman werkelijk zo beschaafd blijft wat betreft feestjes na de lockdown, maar het scheelt in ieder geval nu heel veel.

Ten laatste heb ik mij ook opgegeven voor woningruil, maar dat blijkt een gebed zonder einde. Haast niemand wil ruilen met een woning in mijn buurt. En aan de andere ruilers te zien, wil ook iedereen uit deze buurt weg. Ik hoop over mijn rijangst heen te komen en een huisje in “Verwegistan” te vinden. Ik zoek uitsluitend naar een hoekhuis; zo min mogelijk buren.
Maar tot nu toe ontvang ik alleen maar afwijzingen of situaties die nadeliger zijn. Ik hoop dit jaar nog weg te komen uit mijn buurt. Ja, het liefst deze zomer nog, want ik wed dat iedereen helemaal uit zijn dak gaat als de lockdown opgeheven wordt. Mensen zijn gek in deze tijd. Afgelopen weekend had ik sinds lange tijd weer lawaai. De lentekriebels hebben het effect op mijn asociale buurtgenoten dat zij hard muziek gaan draaien. Aldus had ik van maarliefst drie aanleunende buren last afgelopen vrijdag. Gelukkig is het niets vergeleken bij eerst. Maar toch is het onhoudbaar.
Het laatste probleem is dat ik eigenlijk helemaal niet aan andere medicijnen kán, als ik nog wil kunnen autorijden. Eigenlijk verbieden mijn huidige medicijnen het mij al om aan het verkeer deel te nemen. Helaas heb ik geen keuze, wil ik hier ooit wegkomen, dan die wet te overtreden…