Doorstroom

Hoofdstuk I

Vuur is zichtbaarder dan stroom. Stroom is een naar goedje. Bert, mijn collega van de expeditie liet me er gister een filmpje van zien. Ik waarschuwde mezelf met terugwerkende kracht niet meer naar dergelijke filmpjes te kijken,  maar het leed was al geschied. Nog uren,huisde een wee gevoel in mijn maag. Verwoede pogingen deed ik onder het laden van de pallets, om het afschuwelijke beeld van mijn netvlies te schudden. Nogmaals en nog eens liet ik de beelden voor mijn geestesoog verschijnen om een gewenning te creëren, zoals mij ook was gelukt met die horrorfilm op de middelbare school. Maar het mocht niet baten. Ongewild kwam me voor hoe het de familieleden van de vier slachtoffers uit het filmpje vergaan moest zijn: Een man die bij hen aan de deur kwam zoals in het leger gebeurt? Of een telefoontje? Wil de afgezant het gruwelijke nieuws zo snel mogelijk overbrengen of onder de beste omstandigheden?

‘Mevrouw, bent u alleen?’ vraagt een barse mannenstem aan de andere kant van de lijn.

‘Ik moet u inlichten over iets vreselijks betreffende u echtgenoot, gaat u even zitten.’

Ze kijkt rond. Er zijn geen stoelen in de supermarkt. Alleen een bankje bij het koffie apparaat, met een incidentele bejaarde er op. Misschien zo slecht nog niet. Zo’n bejaarde, die de tijd heeft om die vrouw de hand te reiken, als ze wenend ineen stort op gangpad drie. Zij zal het verhaal later vertellen aan een buurvrouw, die het met haar hand voor de mond van afschuw zal aanhoren. Hun beider echtgenoten waren immers collega’s. De buurvrouw zou er helemaal naar van zijn, en even gaan zitten met een beker kamillethee. Voor de troost neemt ze er een lepeltje honing bij, dat dieet mag even de boom in. Maar dan ziet ze in haar ooghoek het lichtje van haar antwoord apparaat blinken, een gemist bericht wacht haar.

‘Mevrouw, bent u alleen?’ vraagt een barse mannenstem aan de andere kant van de lijn.

En zo loopt de wereld en menig kwetsbare mens weer een deuk van afschuw op. Trauma’s voor de jongens van de beveiliging, die heel het gruwelijk incident via de beveiligingscamera zagen plaatsvinden. Rouw voor de echtgenotes. Hadden die mannen gedacht dat hun levens op een dag zo werden afgekapt? Leefde zij om tot dat punt te komen? Hun levenslusten, opvattingen, de plannen die zij nog hadden, ervaringen die hen vormden, in een stoot weg geschroeid.  Een heel mens. Is dat zelfs wel mogelijk? Hoe nietig maakt stroom iedere levensvorm. Dwingt eenieder die het aanraakt als een zondaar op de knieën. Buig, beef en sterf. Als een onvermurwbare god.
Hun dood was vermoedelijk het gevolg van haastige beslissingen. Van afgeroomde offertes die de jongens op de vloer geen tijd gunde om te bezinnen. Zouden ze dat bij de administratie van het bedrijf ooit te horen krijgen?

En dan de oneindige consumptie van het filmpje op het wereld wijde web. De tienerjongens op zolderkamers, die met overslaande stemmen zouden opbieden tot het gruwelijkste filmpje. Zich op een gegeven moment in zo’n misselijkmakend web van gruwelen bevinden, dat de puberteit een veilige optie lijkt. Het is niet echt gebeurd. Er is niets angstaanjagender dan de willekeurige realiteit.

Mijn hart bonst. Ik ben ongemerkt harder gaan fietsen.
‘Kom zo is het genoeg’, spreek ik mezelf belerend toe en breng mijn fietstempo terug. Die mannen zijn morsdood, daar doe je niets aan. Ik haal diep adem en kijk om me heen. Nevel opgestegen van lente groene grasbedden, die weldra op zullen kleuren als de bloemen kopjes openslaan. De geur van natte aarde, meerkoetjes met een nest zijn druk in de weer. De wolken reflecteren geel, nu de zon hoger opklimt aan de hemel. Veel mensen gaan daar aan voorbij, maar ik geniet er van. Iedere ochtend als ik naar mijn werk fiets. Ik heb niet zo veel nodig. Geen heroïne bijvoorbeeld, want heerlijkheid zit hem onder andere in de lentelucht.

In de verte zie ik mijn schakelpunt al liggen. Het is een rotonde, met rood asfalt. Als ik daar voorbij fiets mag ik niet meer in gedachten verzinken, maar moet ik me mentaal voorbereiden op de werkdag. Het is geen leuk werk, maar men kan niet alles hebben. Een kwestie van de knop omzetten. Eerst kom ik nog langs dat bijzonder mooie vijvertje. Ik verrek mijn nek om het te zien, want de populieren en het struikgewas verbieden het er lang naar te kijken. Het ligt daar zo vredig en vochtig in de schaduw. De kleuren zijn er duister en diep, op een geruststellende manier. Een incidentele rietstengel. Het lange gras hangt diep over het water, als een verlegen schaamstreek. Ik zou graag naakt in dat liefelijke vijvertje liggen, in plaats van nu door te fietsen naar Vegers Vleeswaren B.V. De waterslakjes zou ik in alle rust over mijn naakte huid laten kruipen, moedervlek voor moedervlek. Zonder een kik te geven, dat zou slechts de harmonie verbreken. Als ik het koud krijg, zou ik dat toelaten, zelfs als de modder tussen mijn ineenkrimpende voorhuid kruipt. Ik zie mezelf daar al liggen. De witte huid afstekend tegen de grijze modder, met opgetrokken knieën en mijn hoofd opgeheven. Anders zouden voorbijgangers denken dat er een naakte dode in de vijver lag. Vriendelijk zou ik knikken als men er van opkeek. Een milde lichtstraal zou door het bladerdek vallen en mijn rode haar doen vlammen als het ochtendgloren.

Nu, ik ben op het schakelpunt: Dromen uit, werkdag aan. In deze fantasieloze wereld is geen plaats voor zedelijk gebadder in vijvertjes. Het enige waar ik op kan hopen voor vandaag is dat de firma tussendoor een lading ongeregistreerde kadavers geleverd krijgt en er iets goeds tussen zit. Een adder of een schildpad.

Als ik het kantoor binnen kom is Bertje bezig de geest van de nieuwe uitzendkracht te bezoedelen met zijn verschrikkelijke filmpje.

‘Môge Bertje.’

‘Môge Rien.’

De nieuwe kijkt niet op. Bertje heeft hem vermoedelijk zojuist gezegd dat hij goed moet opletten. In zijn gezicht zie ik welk gedeelte van het filmpje hij nu ziet: Vier mannen rijden een veel te hoog opgebouwde rolsteiger door een stationshal, ieder aan een poot. Halverwege stoppen ze met lopen.

‘Wat staan ze daar nou te lummelen?’ hoont de uitzendkracht. Bertje viert hoogtij.

‘Nee… die staan niet te lummelen ouwe jongen’ zegt hij grif. De uitzendkracht fronst en kruipt nog iets dichter op het beeld.

‘Slaat er nou rook uit z’n enkels..?’
Zijn ogen worden groter en hij deinst terug.

‘Jezus Christus.’

De vier mannen in het filmpje buigen langzaam om, als opbrandende lucifershoutjes. Bij twee begint het haar te roken en bij een slaan de vlammen uit de enkels,waar hij op onnatuurlijke wijze doorheen zakt. In verkrampte foetushouding vallen de lijken zijwaarts en verbreken eindelijk contact met de poten van de rolsteiger, die tegen een hoogspanningskabel staat. Omstanders komen te laat aangerend.

Ik laat ze,begeef me naar de hal als ik mijn lieslaarzen aan heb en stap op de heftruck.  Het pallet dat we gister hebben opgeslagen moet vandaag door de machine. Het staat midden in de koelcel, omdat het gister de laatste was en dus hoef ik de heftruck niet in allerlei bochten te manoeuvreren om de vorken onder het palet te krijgen. De hefttruck piept bij het achteruit rijden. Bertje wilde die beveiliging er eens af halen, maar we hebben te vaak een nieuwe en daarom zou het onverstandig zijn. Hij en ik zijn goed op elkaar ingewerkt, maar zo’n nieuwe uitzendkracht loopt altijd een beetje in de weg. Gelukkig zijn ze er maar een paar  keer in het jaar, in de seizoenen dat de diersterfte het hoogst is en in het barbecue seizoen.
Ik plaats de  palet op een juiste hoogte en schep hem leeg in de bak. Veel klein grut deze keer. Waarschijnlijk een pluimveehouderij met een ontkiemende veeziekte. Ze willen dan niet dat al hun vlees in een keer afgekeurd wordt door zo’n paranoïde voedselinspecteur, want door de lage winstmarges is zo’n bedrijf meteen failliet. Op zo’n moment bellen ze meneer Veger.
Drie emmers water is genoeg om het stroom te geleiden. Jammer genoeg is de automatische toevoer defect, dus schenk ik het handmatig in de bak met kippen en kuikens.Om te zorgen dat het water overal komt roer ik nog even. Het geleiden is erg belangrijk, anders is het effect op een levend wezen te vergelijken met dat uit Bert ’s filmpje. Een trage machteloze dood.

Met de heftruck rijdt ik richting het trapje en gelukt het me op de onderste trede te springen zonder de grond ook maar te raken. Apenkooien noemde we dat vroeger. Je moet jezelf toch een béétje vermaken.
Aan het eind van de loopbrug staat het controlepanel.  Stap één is elektrocuteren, stap twee walsen en stap drie gruizen. In tegenstelling tot de lange elektrocutie in Bertje’ s filmpje is één korte stroomstoot voor de dieren in de bak meestal voldoende. Om zeker te zijn dat ze niet meer leven.

Biep-biep-biep KLABAM!

Hoofdstuk 2

‘Wat heb jij daar nu?’ Herschtel kijkt op van haar snijplankje in onze gezamenlijke keuken.

‘Dat is voor Merida, veel beter dan kattenvoer.’

Onder haar lange blonde wimpers vandaan kijkt ze me schuin aan. Haar totemdier zou een giraffe kunnen zijn, want daar heeft ze wel wat van weg.

‘Vlees?’

‘Ja’

‘Ik weet het niet,’ zegt ze weifelend, ‘al die vreemde energie die daar vanaf straalt…’

‘Het staat helemaal onderin de vrieskast en de energie van blik is waarschijnlijk erger,’ probeer ik.

Herschtel richt zich weer op haar Paksoi. De vochtige vezels knisperen als het keukenmes ze doorklieft.

‘Een compenserende keuze weegt voor het universum hetzelfde Rien’. Ze heeft een zachte stem: ‘Daar maakt het grotere geheel geen onderscheid in. Het zit allemaal zo delicaat in elkaar…’

Aan haar geestesoog drijft nu vast een verbeelding van het boeddhistische karmawiel voorbij,  zoals uit de vele Indiase documentaires die wij samen keken toen ik hier pas in de woongroep kwam. Het waren lange avonden, want de meeste documentaires waren niet vertaald en slechts op goed geluk gesproken in Henglisch zoals dat in de volksmond heet. Hindoestaans en Engels gemengd. Zo af en toe viel er een woord uit op te maken. Herschtel meende dat dingen van universele betekenis geen vertaling bliefde, omdat de ziel het begreep. Zo verkeerde ik avonden lang, bewegingsloos in de lome sfeer van haar kleine zolderkamertje, af en toe uit mijn gedachten wakker geschud door een vreemde rollende woordklank van een Indiase professor, of het zachte instemmend mijmeren van Herschtel op het kussen naast mij.

‘De Chinezen geloofden dat ieder dier een verschillend type geneeskracht in zich draagt, ook een soort kringloop eigenlijk,’ zeg ik. Ik poog het te brengen met een zeker elan.

Herschtel schuift de paksoi in één beweging met het mes van de plank en doet de deksel op de pan. ‘Rien de Chinezen hebben zichzelf in negenenvijftig’ zo’n groot collectief karma op de hals gehaald dat het niet eens mogelijk is over ze te spreken zonder negatieve vibraties naar je toe te trekken.’

Herschtel is de koningin van karma. Ze zou het zelf volledig ontkennen als ik me zo zou uitdrukken, maar karma werkt ontegenzeggelijk en beslist zoals zij dat zegt. Ik geef me dus gewonnen en schenk haar een bescheiden glimlach, opdat ik niet in de beerput stap die ‘de overweging van alles op alles’ is.

‘Eet je mee, mijn broeder?’ ze opent de bovenste keukenkast en reikt naar onze handgedraaide keramieken bordenset. Bij het uitstrekken manifesteren zich haar kleine ronde borsten, die met het hollen van de rug door haar veel te ruime gewaad priemen. Het is haar gewoonte om iedere gast rond etenstijd aan tafel te nodigen en rond middernacht een slaapplaats te bieden. Karma stoelt op onuitputtelijke gastvrijheid en blieft weinig ‘nee’. Maar tot nog toe heeft het haar slechts windeieren gelegd. Het uitblijven van ‘nee’ had ongure lui aangetrokken en sommigen waren te lang gebleven. De verleiding om te zegevieren op het uitblijven van nee is erg groot en ik zeg niet dat het niet in me opkwam. Ze is een mooi meisje. De Bever, zoals mijn huisgenoten hem noemen, was in dat soort dingen heel stellig en klopte menig sujet de deur uit, als hij zo nu en dan uit zijn tuinhuis kwam en bij ons het huis in. Herschtel knapte daar zienderogen van op.

‘Ik heb nog wat noedels. Samenvoegen?’ vraag ik. Ze glimlacht. Het dilemma is alleen dat ik Merida haar lekkernij nog wil serveren. Ik overweeg om de schildpad op mijn kamer te verwerken, maar dat wordt zo’n zooitje.

‘Zullen we een nieuwe docu kijken onder het eten?’

Herschtel straalt. ‘Ik heb iets fantastisch gevonden online van een regisseur die afstand heeft gedaan van de commercie. Echt zo goed wat hij zegt.’

‘Oké, dan kom ik zo wel naar jouw kamer.’

Als Herschtel de keuken heeft verlaten begeef ik mij met het Tupperware naar mijn eigen optrekje. Een broeierige warmte komt mij tegemoet als ik de deur ontsluit. Het huis is oud. Mijn kamer rommelig. Merida ligt gedrapeerd over het hoofdeinde van mijn rode bankstel. De laatste zon die door mijn zuiderramen viel heeft haar net verlaten om achter de populieren te verdwijnen. Ze heeft zich liggen opladen als een kleine zonnecel en nu knipoogt ze me loom toe. Als ik haar langzaam benader laat ze het zich welgevallen. Haar vacht zit vol takjes en zand.

‘Hé wat heb je nu lopen doen met je vacht,’ vraag ik zachtjes. Ze kijkt me lang aan en knijpt dan eenmaal traag met haar ogen.

Die arme Merida probeert de uitslag op haar rug te bezweren door zandbaden te nemen. Een vervelende uitslag werkelijk, waar het homeopathisch middel van de dierenarts geen einde aan kon maken.

‘Probeer af te wisselen met wat vers vlees zo af en toe, ze is al een dagje ouder,’ was het enige alternatieve advies wat de oude Tompson kon geven, alvorens over te gaan op een reeks antibioticakuren, maar dat wilde ik zo lang mogelijk uitstellen. Een receptenbrochure ging mee naar huis.

Ik open het bakje schildpad aan een hoek en laat haar even ruiken. Dit is weer een experiment, maar aangezien ik de mogelijkheid heb, leek het me wijs om haar zo gevarieerd mogelijk te voeden. Vorige keer was het adder en de keer daarvoor kregen we het een en ander van de douane binnen. Er schijnen erg veel gezondheidsvoordelen aan schildpaddenvlees te zijn. Daarover heb ik me ingelezen op het internet.
De muffe aquariumachtige geur van de schildpad, kan haar wel behagen en ik snel retour naar de keuken om een klein deel er van aan haar voer toe te voegen. De ellende met onze walsmachine is dat de botjes er dan nog in zitten en het is een tijdrovend klusje om alles er uit te peuteren. Gelukkig zag ik mijn kans schoon de wijlen roodwang te onderscheppen en gehuld in Tupperware achterin de koelcel te leggen, om na mijn werk mee naar huis te nemen.

‘Rien!’ hoor ik Herschtel van zolder roepen, ‘je soep wordt koud.’

‘Ik kom er aan,’ haastig vermeng ik het een en ander. Het is tot daar aan toe dat we een gedomesticeerde carnivoor in dit veganistische huis hebben, maar een roodwang streepje op een schubbige huid achtergelaten in het voerbakje ontwaren, zou funest zijn voor de sociale cohesie. Gelukkig zijn de jongens vaak pas laat thuis. Ze roken na het werk graag een jointje met vrienden op een afgekloven bank aan de rand van een industriegebied, als ik de profielfoto’s mag geloven.

Merida is ondertussen achter me aan gesneld. Ze zit nu demonstratief naast haar Wereld Natuurfonds placemat te wachten tot het diner geserveerd wordt. Niemand kan deze adorabele grijze langhaar weerstaan, ook een huis vol idealisten niet. Dus we mochten blijven. Ik ga op mijn hurken zitten, kijk in haar blauwgrijze ogen en zeg haar wat ik haar elke dag zeg.
‘Jij mag er zijn,’ en zet haar bakje neer.

‘Merida’

Ik blijf even zitten om te kijken of ze zich niet in botjes verslikt.

‘Merida niet zo schrokken nu.’

Maar Merida is in oer modus en gromt dus besluit ik haar met rust te laten.

Voordat ik naar boven snel trek ik een schoon shirt aan. ‘Deo?’ zie ik een nette man in de spiegel vragen. Ja, denk ik, je weet immers maar nooit. Ik vink mijn borst af zoals in de reclame en sprint de trap op.

In kleermakerszit, slurpen we tegenover elkaar soep aan Herschtel ’s rode salontafeltje. Over de donkere zolderbalken die de ruimte doorkruisen hangen draperieën. Wandkleden, voile en lange koorden vol kleurige glazen kralen. We hebben er zelf ook wel eens gehangen, aan die balken, toen we naakt aapje speelde in een dronken bui.

Een paar knijplampjes naar boven gericht, lichten de houten nok prachtig uit. Het schijnsel werpt een palet aan bonte kleuren op als het door de glazen kralen en het paarse voile valt. Het avondlied van de merel is hier goed te horen als zij op de nok zit. Daarna vaak het kwetteren van een Indiase wijsgeer tot in de late uurtjes.

‘Hoe gaat het trouwens met daten? Je had toch een afspraak laatst?’ Herschtel brengt de lepel naar haar mond en soupeert de inhoud ad rem.

‘Is niet doorgegaan. Faalangst geloof ik dat het was. Hij zou nog contact opnemen. Heel verhaal in ieder geval.’

‘Jammer’

Hoofdstuk 3

Om mam weer te zien en Marije en tante Nellie leek me fijn, maar ik kan niet zeggen dat ik voorbereid was op het geblaaskaak van neef Koos. Ik had er werkelijk zin in: een glaasje wijn tegen het middaguur, een garnituurtje van oom Tom ’s barbecue bij dat mooie grote huis van ze. Fijne mensen.

Als kind speelde ik veel met Koos op verjaardagen. We wisten elkaar te vinden en verdwenen in de bosjes met stokken en touw. Koos was altijd een bouwer, dat zit in de aard van het beestje. We speelden krijgertje en detective, vader en moedertje en doktertje. Dat laatste was niet zo’n succes met Koos. Hij wilde altijd de patiënt zijn en werd nooit beter. Tot in den boze bleef ik behandelingen verzinnen voor de jongen. Saai was dat. Het zou toch niet zo mogen zijn dat ik er de dupe van werd, toevallig omdat ik zo goed ben in het verzinnen van remedies. Van het medicijnsoepje dat ik voor hem brouwde in de bosjes werd hij een keer echt ziek. Hij ging zo op in z’n eigen leed en ik had niet zien aankomen dat hij er echt een slokje van zou nemen. Sindsdien was ik geen sjamaan meer. Dat had hij wel voor me verpest met zijn aanstellerige gedrag. Mijn idee om dierenarts te worden doofde ook terstond uit.
Toen we ouder werden speelde hij liever vadertje en moedertje met verschillende vriendinnetjes. Een keuring van knappe blonde meisjes nam hij mee naar de verjaardagen. Handjes vast zaten ze naast elkaar in de witte plastic tuinstoelen en ondergingen het adorerend hetero-nostalgisch koeren van mijn tantes. De hoop op nazaten was blijkbaar op hem gericht. Over een paar jaar zulke leuke blonde kindertjes…

Koos had ook wel wat, hij was een compacte blonde puber met een brede lach. Ik was knokig met ontstoken plekjes en kon er niet echt uitkomen op wie ik verliefd was, jongens of meisjes. Er werd niet naar gevraagd.

Hoe dan ook, ik had deze verhalen graag gebruikt om Koos een beetje van zijn voetstuk te jagen gisteravond, maar er was met geen speld tussen te komen en ik hield de eer aan mijzelf.

Hij zat breeduit op zijn tuinstoel, linker gymp rustend op de knie.

‘Kijk het is gewoon een kwestie van..’ –hij hief zijn linkerhand op voor een karateslag in de lucht- ‘..een kwestie van bam! Nu die studie is afgerond wordt het alléén maar knallen. Ze hebben mijn afstudeerwerk gezien bij del Salone, ze weten wat ze aan me hebben: Nautico, Oberon; dé namen. Dit is Koos. Van Koos Design.’

Oudtante Aukje kreeg er blosjes van. ‘Wat ga je nu doen Koos?’ kreette ze blij. Ik ging er maar vanuit dat het ook de sherry was. Koos richtte zijn blik ten hemelen, alsof hij ter plekke een visioen kreeg:

‘Koos Design, is kiezen voor design. Maar Koos kiest zélf, want design is overal om ons heen. Een kwestie van rondkijken en oppakken.’

Hij richtte zich met een zwaai naar tante Aukje toe, die van schrik een hupsje op haar plaats maakte en vervolgde op intieme toon: ‘Gewoon plukken die appelen.’

Tante Aukje stootte een soort bruuske lach-gil uit en klapte enthousiast in haar handen, andere familieleden volgden. Een ovatie voor Koos.

Was het hierbij gebleven, dan had ik nu niet met een kater in de schommelstoel op de veranda gezeten, peinzend over het verloop van zaken en de toezeggingen waar ik nu aan vast zit. Koos kan ieder moment in zijn gele sportwagen komen aanzetten. Cadeautje van zijn ouders omdat hij is afgestudeerd. Terend op hun inkomen kan hij voorlopig de geweldenaar uithangen. Van onder het ijskompres waarmee ik mijn barstende hoofdpijn bezweer tuur ik de weg af. Ondanks de dikke rij populieren naast de weg kookt het asfalt van de hitte.

Op dat moment leek alcohol mij het antwoord en met tollend hoofd stapte ik vannacht de trein in. Ik weet nog dat ik in de weerspiegeling van het raam keek en dacht: Is dit niet genoeg? Mijn korte, netjes geknipte roodblonde haar, een sikje. Een opgeruimd gezicht keek mij aan. Niet te lelijk. Niet te dik. Ik ga op in ieder publiek. Mijn leven is niet veel veranderd en dat tekende zich scherp af tegen de plotse transformatie van neef Koos. Lang blond haar met veel volume, te dikke bakkebaarden en een smadende lach. Ik vind dat een exces. Ik kan niet geloven dat het ‘goed verkoopt’.

‘Wie weet komt er wel iets moois uit,’ zei mam. Ik voelde me lichtelijk verraden en ze zag mijn geïrriteerde frons.

‘Jij wil toch ook niet je hele leven in die fabriek blijven werken?’

Nee misschien niet.

Marije begreep het wel. We wisselde vaak blikken uit tijdens het Koos verhaal. Mijn lieve cynische zuster. Het had weinig gescheeld of we waren na de middelbare school dezelfde opleiding gaan volgen. Verpleegkunde. Ik had een jaar over kunnen slaan en was zodoende tegelijk met haar geslaagd. Maar aan het einde van de zomer besloot ik te blijven hangen bij mijn vakantiebaantje. Studeren is gedoe en ik wilde een jaartje voor mezelf hebben. Aldus Vegers Vleeswaren BV.

Wie zich ook niet zo snel had laten inpakken door neef Koos was oom John. Zijn zwarte doorlopende wenkbrauw gaf hem van nature een sceptisch gezicht. Hij was dirigent in zijn vrije uurtjes.

‘En hoe moet dat appels plukken er dan concreet uitzien Koos?’ vroeg hij bars.

Hij zat wijdbeens, met de armen over elkaar, zijn buik op schoot. Een stoppelbaard verdoezelde zijn onderkin. Koos leek even uit het veld geslagen, dat was aan zijn heen en weer schietende ogen te zien. Maar hij hapte naar adem en herpakte zich:

‘Kijk, John, iedereen kan een succes zijn. Design zit in een klein hoekje. Neem nou Rien.’

Opeens was ik een en al alertheid. Wat had ik hier in godsnaam mee te maken? Verschillende ogen richtte zich op mij. Koos stond op en liep op mij af. Dit ging niet goed. Mijn duim en wijsvinger priemde zich in de hals van het wijnglas.

‘Rien, wat wilde jij als kind worden?’

Koeltjes keek ik hem aan. ‘Dierenarts.’

Koos vervolgde zijn verhoor:

‘Je werkt nog steeds bij die vleesfabriek toch?’

‘Ja’

Mijn tante trok een onfris gezicht.

‘En wat interesseert jou op dit moment?’

‘Ik…’ Het was nooit de bedoeling dat mijn hele familie hiervan op de hoogte zou komen, maar van de weeromstuit produceerde ik de volgende zin. Het kwam er uit als verbale diarree. 

‘Ik medicineer mijn kat met verschillende stukjes vlees van de fabriek.’

Koos leek niet van zijn stuk te zijn door deze informatie, maar daarin leek hij de enige. Hij knipte met zijn vingers:

‘Voilà, servicedesign. Een pracht idee: Verschillende stukjes vlees verpakt als alternatieve gezondheidsvoeding. Paleo voor katten, te koop bij iedere goed gesorteerde dierenwinkel. Rien zullen jij en ik dit idee verder uitwerken? Wat vind je er van pik? Zakenpartners?’

Hij stak zijn hand uit en voegde daar met schalks knikje nog bij: ‘Of zal ik zeggen zakenpanters?’

Verbouwereerd schudde ik zijn uitgestoken hand, terwijl ik op een rij probeerde te zetten waar ik nu zojuist allemaal mee had ingestemd. De familie viel in katzwijm. Oom John ontspande zijn wenkbrauw.

En nu zit ik hier dus met een ijszak tegen mijn slaap op de schommelstoel. Aan het einde van de weg manifesteert zich in de kringelende hitte van het wegdek een felle gele kleur. Het is geen luchtspiegeling, het is de banaan gele sportwagen van Koos, wiens blije kleuren zich een weg naar mijn ziekelijke brein banen.

Hoofdstuk 4

Koos neemt een foto van Merida met zijn mobieltje.

‘We moeten haar eigenlijk in een fotostudio onder Indische kleur poeder bedelven zoals bij die Holi festivals en haar dan laten springen in de lucht. Dan krijgen we prachtige campagnefoto’s.’

Geschrokken kijk ik hem aan.
‘Ik dacht dat de gezondheid van de kat benadrukt moest worden? Merida is veel te gevoelig voor dat soort dingen. Bovendien lijkt ze net hersteld van haar huiduitslag door de juiste combinatie van vlees. Ik moet er niet aan denken eigenlijk.’

Koos rommelt met zijn mobieltje. ‘Oké…’ zegt hij afwezig. Ergernis klinkt in zijn stem.

Hij wend het scherm naar mij toe. Onder zijn profielfoto staat:

Hashtag What’s next? Hashtag Paleo for Cats.

‘Kijk neefje, De what’s next is een wedloop van designprojecten van alle alumni van mijn jaar. We schieten gewoon een heleboel ideeën de ether in. Wij gaan écht voor die verandering.’

Koos tikt een foto aan. Ik zie iets wat doet denken aan een kleine rode onderzeeër op een groot plein staan. Passanten kijken verbaasd op. Het bijschrift luidt:

De sniff, shoot and suck cabin, een cabine waar junkies en suikerpatiënten zichzelf kunnen toedienen en waar moeders hun kinderen kunnen zogen.”

‘Dit is zó goed’ roept Koos enthousiast. Hij wijst op de foto.
‘Kijk, hier zit een klein raampje om anoniem mee te kunnen kijken. Hij presenteert het als een peepshow om zo maatschappij kritisch te zijn. Nieuwste idee in process van mijn oud klasgenootje. Gewoon alle culturele taboes in een keer openscheuren. Mensen laten zien wat er écht aan de hand is. Dát is wat design doet neefje. Het is niet makkelijk om tegen de stroom in te gaan, maar het is wel nódig. En straks bén je iemand.’

Ik druk de ijspack tegen mijn slaap en leun moeizaam tegen het aanrecht. Mijn ogen proberen te focussen op een enthousiast om zich heen gebarende Koos, maar helaas zie ik er twee van hem. Hij ijsbeert door de keuken, schopt bijna tegen Merida aan. Nuffig duikt ze door haar kattenluik naar buiten. Hij houdt niet eens van katten.

‘Onze levens zijn zo klein en onbenullig Rien, die móeten we wel aan de kant zetten voor de grotere ontwikkelingen der dingen.’

‘Grote woorden van betekenis hoor ik daar.’ Koos kijkt verbaasd op. Herschtel daalt in een flanerende jurk de trap af. Koos grijnst en steekt zijn hand uit:

‘Koos, van Koos design. En neef van Rien’

‘Herschtel.’

Ze wendt zich minzaam glimlachend naar mij: ‘Je hebt me nooit verteld dat je een neef had?’

‘Bij deze,’ repliceer ik sarcastisch. ‘We speelde vroeger samen vader en moedertje op alle verjaardagen.’

‘Voordat ik wist van het bestaan van echte meisjes,’ haast Koos zich te zeggen met een vette knipoog.

Herschtel werpt hem een schalkse blik toe en loopt langs ons naar de koelkast. Haar dunne jurk fladdert in het voorbijgaan langs de jeans van Koos, die haar geanimeerd nakijkt voordat hij zich weer tot mij wend.

‘Kijk, in principe is dit een gouden idee Rien. Een gou-den idee. Ik ga mijn expertise aan de dag leggen om jou te begeleiden tot de uitkomst van dit idee. Met mijn contacten en jouw basiskennis zitten we geramd. Als jij je baas even warm maakt voor dit project – desnoods geef je hem een voorschot- dan kom ik langs om hem in te tikken. Zullen we zeggen maandag?’

Hoofdstuk 5

De ochtendzon laat niet met zich sollen. Dauwsliertjes en schapenwolkjes ronselt hij tot een rode krijgsmacht. De blauwe onschuld van de nachthemel glijdt voorgoed van hen af. De zon smeedt hen een gloeiend hete rand. Als messen hangen zij nu in de ochtendhemel. Gewoon plukken die appelen.

Zelfs het fletse gebouw van Vegers Vleeswaren kleurt bloedrood. De stoffige ramen weerkaatsen de woekerende gloed. Alsof de vlammen er vanaf slaan, lijkt het hele pand zich in een grote calamiteit te bevinden.

In een razend tempo heb ik gefietst deze ochtend. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. De zon heb ik nooit eerder zien op gaan boven Vegers Vleeswaren. Mijn werkschoenen voelen zwaar als lood. Vandaag is Koos dag en Koos kiest zelf.

Vuur is sterker dan stroom had Herschtel gezegd. Ze was niet zo geschrokken van Bert’s filmpje.

‘Het zijn maar stervelingen, pionnen in een groot wiel. Dit is waarschijnlijk wat hun zielen moesten leren,’ besluit zij koeltjes. ‘Sommigen van ons zijn slaven en andere heersers.  Neem nu jou neef, dat is een vurige ziel, die hier is voor grootse dingen, dat voel ik aan heel zijn wezen.’

Herschtel verried zichzelf een beetje met die laatste woorden en ik zag opeens pijnlijk het patroon duidelijk worden. Zij viel altijd voor mannen die haar uitbuitte. Een man die het goede met haar voort had, haar in het middelpunt zette, zag zij niet staan. Misschien was het haar manier van karma ondergaan. Een soort zelfkastijding. Of misschien konden anderen hun karma beteren, door haar van die mannen af te helpen. Die mannen te verdelgen.
Koos vond dat het hele probleem in Bert ‘s filmpje was terug te brengen op slecht design en orakelde lustig verder over de ware toedracht er van. Na het eten was hij blijven plakken als een bloedzuiger op Herschtel ’s huid. Rond middernacht vrat hij zich een weg bij haar naar binnen. Ik hoorde hem bezig.
Mijn wederontmoeting met hem is een grote kater gebleken. Het moet stoppen.

‘Wat zie jij pips ouwe jongen. Niet zo best geslapen?’ Bertje overhandigde me een plastic bekertje koffie en een zakje melkpoeder uit de kantine. Half zittend op de stoel van de heftruck rolde hij zijn shagje. Ik veegde de bestellijsten opzij en ging zitten op de rand van het bureau, slaakte een zucht.

‘Mijn neef wil hier vandaag langskomen.’

‘En? Wat hed je gezegd? Opgezoute in ben aan het werk?’

Bertje diepte een pakje lucifers op uit zijn borstzakje.

‘Heddie zelf geen werk ofzo?’

‘Hij wil zaken doen met de chef.’

Vorsend keek Bertje me aan.

‘Waarvoor?’

Ik slikte met moeite een slok koffie weg en staarde een moment door de verwerkingshal.

‘Je weet toch hoe ik af en toe een stukje opzij leg voor m’n kat? Dan weer eens het één dan weer het ander…’

Bert knikte ongeduldig.

‘Hij wil nu zakenpartners worden en dat voor katten speciaal op de markt brengen. Volgens hem kan het een succes zijn.’

‘Nou laat meneer Veger hem hier niet zien Rien, je weet hoe die is met z’n vaste leveranciers.’ Bertje knikte richting Vegers kantoor, een containergebouw bovenop de kantine gestapeld.

‘Hij zou je maar mooi te kijk zetten met je vlees stukkies verhaal. Dan zien jullie allebei het gat van de deur.’

Koos zou geen blad voor de mond nemen, zo veel was zeker. Koortsachtig nuttigde ik mijn laatste slok koffie, beramend wat hem in vredesnaam van gedachten kon doen veranderen. 

‘Koos? Met Rien.’

‘Neefje, ik ben in een uurtje ter plekke. Heb je je chef al gesproken?’

‘Koos het spijt me, maar het is echt niet zo’n goed idee allemaal. Mijn leidinggevende staat er niet positief tegenover.’

Koos klonk helaas niet uit het veld geslagen. ‘Wat zijn de pijnpunten?’ analyseerde hij koeltjes.

Ik beet op mijn lip. Een snelle leugenaar was ik nooit geweest. ‘Privacy.. hij heeft al genoeg klandizie…’
Ik barstte uit: ‘Koos ik ben mijn baan niet zeker als ik hierover doorzaag.’

Er heerste een korte stilte aan de andere kant van de lijn.

‘Dus jij gooit heel ons mooie plan weg voor een baan die je ergens anders ook kan krijgen. Rien, dat is in een wip weer opgelost. Als we dit van de grond krijgen wórdt dat je nieuwe baan. Tel maar uit die winst.’

Ik greep mijn slapen vast met duim en wijsvinger. ‘Ik geloof niet echt in ons plan Koos.’

Dat was de druppel voor Koos. ‘Ach man,’ riep hij door de telefoon, ‘het ontbreekt je gewoon aan visie. Lamme lul’

Toen ik even stil bleef herpakte hij zich.

‘Het is gewoon starterskoorts Rien, als het straks loopt, zal je zien dat het werkt! Wat denk je dat ik vier jaar lang op die school heb lopen doen, duimdraaien? Rien ik heb allerlei projecten voorbij zien komen, sommige nog onwaarschijnlijker dan dit en ze werkte met de juiste aanpak allemaal prima. -Príma!-’

‘Ik kan je niet ontvangen hier, niet vandaag in ieder geval.’

‘Best hoor Rien, ik vind mijn eigen weg wel.’

Ik staarde naar het apparaatje in mijn hand. Koos had opgehangen. Wat hadden die laatste woorden betekend? Zou hij weg blijven?

Toen ik terug kwam was Bertje al bezig, met zijn lieslaarzen aan. Hij manoeuvreerde de lading met de heftruck schuin boven de machine. Ik hees me ook in mijn pak om hem te helpen. Geen klein grut deze keer, maar een paar grote kadavers waaronder een muilezel moesten we samen over tillen naar de verwerkingsbak. Bertje was ook de jongste niet meer en zou dit nooit alleen kunnen als ik er niet meer was. Koortsachtig bleef ik de open deur van de loods in de gaten houden, maar Koos kwam niet. Hij kon natuurlijk ook via de hoofdingang naar binnen, maar er was een grote kans dat meneer Veger de bel niet hoorde en zijn secretaresse werkte alleen op woensdagen.

Een uur ging voorbij, maar nog steeds geen Koos. Misschien was hij toch naar huis terug gekeerd.

‘Wat denk je Rien? Stap 1 maar overslaan? Laat het water maar zitten. Als we het monster instellen op walsen en gruizen gaan we effe een bakkie doen.’

Bertje verdween naar de kantine. Ik liep de brug over naar het controlepanel. Elke keer was het weer een hele zoektocht naar het submenu waarin de procedure aangepast kon worden. Stap 1 er uit… stap 1 er uit… waar zat dat? Ik tikte en keek op of het contactlichtje ging branden op de klep van de machine. Een schok ging door me heen. Daar stond Koos. Vanaf hier kon ik ongezien op hem neerkijken. De bak met kadavers die gereed was voor verwerking leek een magnetische werking op hem te hebben. Koos grenzeloos… hij stapte over de veiligheidsmarkering op de grond voor hem en schuifelde op het kadaver in de bak af. Hij keek even behoedzaam om zich heen, ik borg me achter het panel en bleef naar hem kijken. Hij stak zijn vinger uit en duwde die een paar keer in de flank van de muilezel. Ik wende mijn blik automatisch naar het controle panel. Met een kleine zwaai van mijn wijsvinger wipte ik het veiligheidsklepje van de handmatige elektrocutieknop op. Zonder naar Koos te kijken liet ik mijn palm hard op de knop neerkomen.

Biep-biep-biep KLABAM! Zzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz…tsssssssssssk…

De geur van verbrand vlees verspreide zich.

Hoofdstuk 6

Een zonnestraal valt door het bladerdek. Het tere licht verwarmd mijn haar. Ik vouw mijn handen in mijn schoot en laat me geriefelijk nog wat dieper zakken. Het is waar dat je achter je dromen aan moet zitten, denk ik glimlachend bij mezelf. Een puttertje landt op een rietstengel, omklemt het met zijn kleine klauwtjes, vliegt op als ik beweeg.
Eén worden met de natuur Rien. De modder krult bij mijn rug omhoog. Een heerlijk gevoel. Het leven is te kort om je fantasieën niet uit te voeren. Twee wandelaars bij het pad in de verte staan verbaast stil. Ik glimlach en geef loom een knikje. Tussen mijn tenen, diep in de donkere kleine vijver voel ik wat kriebelen. Zou dat een waterslakje zijn of zitten hier bloedzuigers?