Herinneringen aan het GGZ

Na twee maanden wachten was het zo ver: Mijn intake gesprek bij het GGZ zou aanvangen. Er aan vooraf was een digitaal gesprek gegaan met een meisje die vanuit huis werkte en mij allerlei algemene vragen stelde (wat is je hulpvraag, hoor je wel eens stemmen, drink je veel alcohol?). Daarna had ik een groot pakket post gekregen met brochures over voorbeeldklachten van echte mensen, een folder voor mijn omgeving en een brief met de plaats, tijd en personen met wie ik de eerste echte afspraak had.

En die personen, dat waren er nog al wat: Maar liefst drie mensen zouden tegenover mij plaats nemen, zijnde een psychiater, een psycholoog en een ervaringsdeskundige.
‘Ik zie dat u al een keer eerder bij ons bent geweest, wilt u de zelfde psychiater als de vorige keer, mijnheer Grilhart?,’ had het meisje van het digitale intakegesprek gevraagd.
‘Nee een nieuwe is goed hoor!’ riep ik geschrokken.
‘…Sommige mensen geven de voorkeur aan een al bekend persoon…’ lichtte ze toe.
‘Nee, doe maar een gloednieuwe hoor!’ lachte ik opgelaten.
Mijnheer Grilhart was één van de redenen dat ik aanvankelijk had besloten nooit meer een voet binnen het GGZ te zetten.

Het was vier jaar geleden, dat ik mij, na mijn derde grote overspannenheid, had ingeschreven mij het GGZ.
Het was in die tijd dat ik tot de conclusie kwam, dat wat ik heb nooit meer over zou gaan. Ik zou nooit meer normaal worden.

Aanvankelijk werd ik voor de intake warm ontvangen door een psychiatrisch verpleegkundige. Aangezien ik een half jaar op de wachtlijst had gestaan, kwam ik met een heel verhaal aan. Aantekeningen, tijdlijnen, triggers, voorgeschiedenis, hoe ik me van binnen voelde en wanneer; alles gooide ik er uit, in twee verlengde sessies van anderhalf uur. Mevrouw Engwelda luisterde geduldig en empathisch, naar mijn verschrikte verhalen met grote armgebaren en stemverheffingen.

Ik had zelfs een eigen behandelplan bedacht: Als iemand mij nou maar zou leren “Nee” te zeggen en voor mijn eigen grenzen op te komen zou ik niet meer zo overspannen worden. Ik had dat in gedachten met een soort acteur er bij, hoewel het me logisch leek dat het GGZ die niet had en een slinkse psycholoog ook volstond. Deze zou dan mijn tegenspeler worden in een psychologisch rollenspel waarin we mijn grenzen konden testen en versterken.

Maar toen kwam het bezoek aan psychiater Grilhart.
Na de begroeting bij binnenkomst had hij alleen nog oog voor zijn computerscherm en ondervroeg mij op monotone, haastige wijze. Het scheen hem niet echt uit te maken dat de inhoud die hij met ritselende vingers in het systeem dicteerde soms pijnlijk voor mij was. Voor hem had het net zo goed een interview over de ontstaansgeschiedenis van kantklos kunnen zijn.

Voor mij was het een interview over de dood van mijn ziel.
Wiens brandstof ooit uit toekomstdromen bestond.
Een kampvuurtje dat sissend doofde, door de tranen die er boven van mijn wangen bleven vallen.

Mevrouw Engwelda zat er ook bij, en probeerde de conflicterende situatie tussen zijn zakelijkheid en mijn bloedende hart wat te verzachten door evenwel: zijn vragen te nuanceren, of: een meelevende blik in mijn richting te werpen.
We kwamen uit op het onderwerp diagnostiek:
‘Ik zou na al die jaren wel eens willen weten wat er nu écht met mij aan de hand is,’ zei ik. ‘Zelf denk ik iets in de richting van ADD of autisme.’
‘Zit autisme in de familie?’ vroeg mijnheer Grilhart.
‘Mijn broertje heeft het, en we lijken best op elkaar.’
‘Op welke manier?’
‘Zo veel… de zelfde humor, aan twee woorden genoeg hebben, een bepaalde manier van creatief denken…’
‘Ha! Maar autisten kunnen helemaal niet creatief denken!’ riep mijnheer Grilhart, en hij sloeg enthousiast op zijn knie, alsof hij zichzelf net betrapt had op zijn onberispelijke kennis over autisme. Mevrouw Engwelda wierp hem een fronsende blik toe die hij niet opving. Ik geloof niet dat hij haar erg hoog achtte, want hij keek nauwelijks naar haar.

Deze opmerking is één van de vele redenen dat ik daarna nooit meer naar het GGZ wilde. Ik had alles over mijn creatieve loopbaan verteld en de worsteling daarmee was toch zeker duidelijk geweest. Deze grap had hij beter voor één of ander dom congres kunnen bewaren.

Hoe dan ook de aanvankelijke onwil om mij op autisme te laten testen was miraculeus omgeslagen op het moment dat ik liet vallen dat mijn broertje het ook had… Een volslagen futiel feit dat de gehele uitkomst van mijn traject dus bepaalde.
‘Waar zou je het eerst op getest willen worden, ADD of autisme?’ vroeg mijnheer Grilhart.
‘Dan maar autisme denk ik.’
‘Die expertise hebben we helaas niet zelf in huis, maar dan sturen we je door naar een extern expert.’
‘Ik heb goede verhalen gehoord over De Autisme Specialist,’ zei mevrouw Engwelda. Haar ogen glinsteren: ‘Dat is een psychiatrisch verpleegkundige die zich heeft opgewerkt tot specialist op het gebied van autisme bij vrouwen.’
Het was het meest vurige pleidooi van mevrouw Engwelda: Een collega psychiatrisch verpleegkundige die zich zo had ver had opgewerkt.
En ze bleek gelijk te hebben: De expert die er toentertijd werkte was één van de sympathiekste en meest talentvolle mensen die ik in die tijd ben tegen gekomen. De zeldzaamheid van werkelijk inlevingsvermogen en universitaire theorie is maar zelden gevonden in één mens.

Toch vormde zich daarna het probleem van de wachtlijsten. Het diagnostiek traject bij De Autisme Specialist zou nog een half jaar op zich laten wachten.
‘Maar ik heb nu hulp nodig!’ riep ik in paniek. ‘Ik ben in de war door alles wat er is gebeurd en ik moet met een psycholoog spreken!’
‘Het is nutteloos om therapie te geven aan iemand waarvan je niet weet waar ie aan lijdt,’ zei Grilhart monotoon.
‘Ja ik snap dat dat de logica van het systeem is, maar ik ben een mens, ik heb niets aan die logica, ik zit diep in de problemen in mijn hoofd, ik voel me elke dag ellendig, al een half jaar!’ probeerde ik nog uit te leggen.

Maar het mocht niet baten. Het enige wat ik los kreeg waren tweewekelijkse sessies met mevrouw Engwelda, die niet meer empathisch luisterde, maar voor een whiteboard letterlijk ging uitleggen hoe de tijdlijn van mijn burn-out in elkaar zat.
Maar dat bedoelde ik niet met in de war. Ja er was dat moment geweest waarin ik door een soort rand psychose een moment alle besef van tijd en woorden kwijt was geweest, maar dat waren maar vijf minuten.
Ik bedoelde dat ik het écht niet meer wist, hoe het dan werkte in het leven, het systeem. Hoe ik dán moest leven om niet helemaal kapot te gaan. Dat de regels waarbij ik gespeeld had mij altijd lieten verliezen. En waarom?  Alsof je Ganzenbord speelt met letter dobbelstenen.

Na twee vermoeiende sessies waarin zij mijn problemen veel te letterlijk nam, zei ik het maar af in wat een heel ongemakkelijk telefoongesprek werd:
‘Maar ik begrijp er niks van,’ riep mevrouw Engwelda, ‘Als het aan mij ligt mag je het ook zeggen hé.’
En omdat ik onmogelijk duidelijk kon maken waarom dit niet werkte ben ik maar voor de weg van de minste weerstand gegaan en heb ik gezegd dat het aan haar lag.
Op een dag niet lang daarna stonden we toevallig allebei voor de zelfde supermarkt. Verbijsterd met de zachte gelaatstrekken in haar rondemaansgezicht keek ze me aan. Ik wist niets anders te doen dan mijn blik te neer slaan en door te lopen alsof ik haar niet kende.
Het probleem was geweest dat zij me alles als een kleuterjuffie uitlegde. En daardoor zakte mij de moed om het over dingen te hebben in de schoenen. Misschien was ze gewend dat zo te doen voor die psychiatrische drommels op de gesloten afdeling, anders weet ik het niet.
Ik voel me nog altijd slecht over haar teleurstelling en de geestdrift waarmee ze aanvankelijk was begonnen mij te helpen. Ik had haar het liefst een hartverwarmende kerstkaart willen sturen.
Nog steeds. Maar dat mag niet want dat is raar en horen normale mensen niet te doen. Dat heb ik nagevraagd in mijn directe omgeving.

In mijn verbeelding stuur ik die goed bedoelende mevrouw Engwelda dus maar een grote mooie bedankt kaart.

Daarna ben ik met doorverwijzing naar de Autisme Specialist op de wachtlijst van een jaar gegaan en heb ik het ggz snel verlaten om in de tussentijd naar een psychologenpraktijk te gaan. Daar heb ik 8 sessies met een psychologe los gebedeld ter overbrugging. Zij dacht dat ik nog wel eens manisch kon zijn. Op dit moment ben ik daarvoor in behandeling bij de ggz. Daarover meer in een volgende blog.