Aiden woont de rechtzaak van mijnheer Mizyaky bij

Toen we binnen stapte zag de rechtzaal er bloemrijk uit. Er waren vijvers met witte waterlelies en een pad daartussen dat leidde naar een verhoging waarop meerdere tempelgoden zaten, de belangrijkste voor. Sommigen hadden de kop van een dier en allen stonden voor verschillende waarden. Brent voegde zich bij hen nadat hij Mijnheer Mizyaky had laten plaatsnemen op een rood velours kussen met gouden kwastjes.

Ik was sinds zijn komst veranderd in een Indische page, met een witte broek en blouse van grof geweven katoen aan. Knielend hield ik me op de achtergrond, ver genoeg om niet te storen maar dichtbij genoeg om de conversatie te overhoren.

Zoals altijd viel er een lange stilte. De meeste mensen gaan er vanuit dat het de goden zijn die beginnen met hun vonnis over het leven en lot van de overledene, maar de goden reageren pas als de mens hen een vraag stelt, of een pleidooi voor zichzelf doet. Mijnheer Mizyaky, spreidde zijn armen uit met open handen en boog zijn hoofd in eerbied, waar hij zijn abnormaal grote hoofd moet hebben opgemerkt in de weerspiegeling van de vijver. ‘Mijn eerbare goden,’ zei hij,’ ik heb een goed en rechtvaardig leven geleden, naar het beste van mijn kunnen, schenk mij alstublieft genade op het pad dat volgt.’

De voorste god, sprak: ‘U verdient inderdaad onze genade, want u heeft op u manier een goed leven proberend te leiden, maar toch zijn er nog een paar belangrijke dingetjes die wij hier moeten bespreken voor u verder kunt.’ Mijnheer Mizyaky keek belemmerd op. Voor hem flitste wat beelden van een meer administratieve setting van de hemel, waarin de goden een paar meters lange kantoorlades uitschoven waar ze hier en daar een ordner inkeken. Dit beeld harmoniseerde zich niet met de eerder verbeeldde hemeltuin, maargoed.

Een paar goden gaven elkaar wat ordners aan naar achter toe door en staken hun snuit of slurf in de verschillende fragmenten over mijnheer Mizyaky’s leven. Mijnheer Mizyaky bloosde er wat van, maar bevoelde tegelijkertijd zijn abnormaal grote hoofd. ‘Waarom is mijn hoofd zo vreemd?’ vroeg hij. ‘Nou dat is een hele goede vraag,’ zei een olifant god die symbool stond voor welvaart. ‘De hoofdvraag eigenlijk.’ Mijnheer Mizyaky wist duidelijk niet of hij moest lachen of de flauwe beeldspraak terzijde laten gaan in het voetlicht van zo’n machtige god. De poging van Ali, in vermomming van Ganesh om het ijs wat te breken was schielijk mislukt, daarom vervolgde deze maar: ‘U heeft een rationeel leven geleden mijnheer, waarin u uw gevoel minder de ruimte gaf, altijd met dat hoofd bezig nooit eens iets spontaans. U heeft u ratio meer zuurstof gegeven dan u hart.’ Ganesh glimlachte even naar Mizyaky, en in een flits zat daar Ali, in zijn gewaad en tulband. Hij stak zijn hand uit en reikte met een lange arm naar Mizyaky’ s hart, waar hij zijn vingertoppen op liet rusten. Niet op de rechter borst, waar het biologische hart zich bevind, maar in het midden van zijn borstkas, waar je alle gevoelens in je keel voelt opwellen. De uitdrukkingen op Mizyaky’s gezicht rolde als wolken over zijn gelaat, tot hij stokte bij een snik en zich afwende. ‘Wat komt er nu bij je op?’ vroeg Ali terwijl hij zijn hand weer in zijn schoot legde. ‘Als kind wilde ik altijd al paardrijden,’ bracht Mizyaky haast onhoorbaar uit. Hij staarde naar het wateroppervlak voor hem, dat ongetwijfeld deze dierbare droom weerspiegelde. Zijn hoofd kromp zachtjes terug tot een meer aanvaardbaar formaat terwijl zijn lichaam wat opwelde. ‘Maar mijn vader vond dat onzin en daarom ben ik maar op paardenraces gaan wedden.’ ‘En daarmee heb je miljoenen yen verloren,’ dicteerde een tempelgod op de achtergrond uit een document.’

‘Ja, dat is zo, maar het was toch zeker mijn eigen verdiende geld? Ik heb nooit schulden gemaakt,’ verweerde Mizyaky zich. ‘Herinner je, je dit jongetje nog?’ vroeg een reeachtige godin achter Ali hem. Met een hoef gaf ze een foto door. Mizyaky staarde naar de vreemde foto. Een indiaas ventje strompelde door de sweatshop terwijl Mizyaky de kwaliteit van jeans aan het keuren was. Opeens herinnerde hij zich het gekraak levendig, dat de plastic zak gebonden om de enkel van de jongen had gemaakt. Zijn herinnering vulde de foto aan: Willekeurig had hij er naar omgekeken om tot zijn walging op te merkten dat de zak vol spetters bloed en pus zat. Waarom? Had hij zich van binnen afgevraagd. ‘Omdat hij in de glasscherven van zijn dronken vader was gestapt en hij niet genoeg verdiende om een dokter te betalen,’ zei de ree godin hartvochtig. Mizyaky fronste zijn wenkbrauwen en zei op verongelijkte toon: ‘Maar daar ben ik toch niet verantwoordelijk voor.’

De foto gleed uit zijn handen tussen de lellies in de vijver. Daar was de jongen weer, dit keer een paar dagen later, door de vuile plastic zak was nu zijn zwarte voet te zien, hij liep niet langer op zijn been maar hinkt op één been. De mensen om hem heen trokken een vies gezicht, bij de geur die het verspreiden. Een moment later zette de eigenaar van de sweatshop hem er uit. Weer een fragment, de jonge lag op zijn bed en ijlde. Zijn moeder depte schrijend zijn voorhoofd. De foto herstelde zich weer op de bodem van de vijver. Mizyaky schepte hem er uit. De foto leek zich te ontwikkelen als in een donkere kamer, en langzaam keken de glazige ogen van de overleden jongen hem aan. Mizyaky trok zijn hand weg alsof hij zich gebrand had. ‘Goed, goed, dus ik had de fabriekseigenaar op zijn kop moeten geven vanwege nalatigheid,’ mopperde Mizyaky. ‘Dat is niet reëel, gezien de kleine winstmarges waaronder jij ze contracteerde,’ zei de ree. Haar hoorns waren nu van het puurste goud. ‘Dan hadden ze beter moeten onderhandelen,’ morde Mizyaky en toen hij zichzelf in zijn spiegelbeeld bekeek zag hij ook een gouden gewei op zijn eigen hoofd groeien. ‘Haal het van me af!’ riep hij terwijl hij met beide handen aan het gewei trok. Maar hoe meer hij sjorde en duwde hoe erger zijn armen in het gouden gewei klem kwamen te zitten, tot er geen beweging meer in zat.

‘Het spijt me,’ riep Mizyaky, ‘ik had meer geld aan de armen moeten schenken.’

‘We weten hoe blind de meeste rijken voor armoede zijn,’ zei de ree godin met de gouden hoorns. Haar hele lichaam was nu verstijfd van massief goud, behalve haar ogen. ‘Ongetwijfeld zal dit consequenties voor je volgende levens cycli hebben.’ sprak zij monotoon, voordat ze haar ogen dichtsloeg en voorgoed versteend was. Mizyaky kreeg en onprettig gevoel bij al dat goud. Gelukkig wist hij dat er van zijn fortuin niets over zou blijven in zijn eerst volgende leven, toen een kleine plons hoorde. Hij schepte met zijn vrij gekomen hand een armzalig muntje op uit de vijver. Nu maar hopen dat zijn rijkere medemensen in zijn volgende leven klaar voor hem zouden staan.

‘Is er ook maar één manier om rijk te zijn zonder een zonde te begaan?’ vroeg hij voorzichtig aan Ali. ‘Nee,’ antwoordde die, ‘want een rijk man geeft zijn laatste cent uit tot hij even arm is als de armste mens die hij kan vinden. En als iedereen genoeg geld heeft om van te leven is geld geen waarden middel meer.’