
Vanmorgen werd ik wakker uit een verschrikkelijke nachtmerrie. Het was niet zo zeer de fabelachtige angst die een typische nachtmerrie vaak tekent, maar meer een rauw en ongebreideld realisme dat me de stuipen op het lijf joeg. Alsof het echt ergens op aarde had kunnen gebeuren, of zich misschien wel juist afgelopen avond had voltrokken. Ik werd wakker omdat ik mijn adem had ingehouden, in een krampachtige houding. Dat gebeurt altijd als ik levendig droom.
Mijn droom had me meegevoerd naar een flets verlicht eetcafé, ergens in Groot Brittannië. Het was armoedig maar ruim opgezet en er waren haast geen klanten. Ik herinner me chromen stoelen met wit kunstleren zittingen. Een lange toonbank. Het had wel iets weg van een American diner, maar het licht was niet sfeervol. Het licht was hard wit. Een halogeen verlichte ruimte, onpersoonlijk repetitief verlicht, zoals men mag verwachte van een kille openbare ruimte. Gemaakt om hufterproof te zijn.
Achter de toonbank stond een blonde vrouw, ik schat haar veertig. Haar bleke gezicht leek haast uitgezakt onder de dunne kaaklijn die het droeg. Overlopend in een dunne, symmetrische hals zoals die van een vaas. Haar vermoeide huid was eens pokdalig geweest, te oordelen aan de lichte littekens die er op achter bleven. Het dunne haar in een staartje, haar blik levenloos, met flets grijs, over eens blauwe ogen. Ze begon te vertellen.
‘At eighteen I gave the perfect hand-job.’ Ze zei nog een paar zinnen, die ik woordelijk niet kon verstaan, maar het gevoel zei genoeg. Het bracht over dat ze een lang zwaar leven had gehad, waarin ze meer geleefd was dan had kunnen leven. Ze had moeten overleven. Vanaf jonge leeftijd in het verderf gestort, waarin zo veel meisjes uit een armoedige achterbuurt in terecht komen, zodra er door vreemden op straat naar hen wordt omgekeken. Daarna had ze zich moeten behelpen met een baantje als serveerster, in deze verlaten sportsbar. Ze had geen keuze, want een opleiding had ze niet.
Ze stond achter de toonbank een tosti of sandwich te maken toen het gebeurde. Ik weet nog dat ze een oud aftands apparaat vasthield dat de vorm van een föhn had. Opeens kreeg ze een gigantische schok, die minstens een paar seconde duurde voordat het ding doorbrandde. Ik zag de stuip in haar lijf die het teweeg bracht. De manier waarop haar rug iets naar achter boog om de klap op te vangen. Ze maakte geen geluid, althans, niet iets dat te horen was door één van de andere gasten, die aan de andere kant van het café voetbal zaten te kijken op een groot scherm. Een klein beetje rook leek uit haar haar op te trekken. Haar gezicht stond verwrongen van de pijn. Maar ze bleef staan. De ogen op een klant gericht, die juist een bestelling kwam doen. Haar lippen vormden woorden, ze probeerde hem om hulp te vragen, zei dat het niet goed met haar ging. Haar lichaam voelde uitgebrand, iedere vezel had een opdonder gekregen van de klap. Haar mond was droog. ‘Het gaat niet goed met me,’ of iets dergelijks bracht ze uit in haar moedertaal.
Maar de man die de bestelling deed begreep niet wat er zo juist gebeurd was. Hij was te simpel om echt iets voor haar te doen en riep op amicale toon iets terug in de zin van: ‘Acht meid we hebben allemaal wel eens een slechte dag. Maak je geen zorgen, ze gaan vanzelf voorbij. Het hoort er bij in dit godvergeten leven.’ Brits sentiment van arme mensen uit arme wijken. Het moment ging voorbij. Het moment waarop een ambulance had moeten komen, iemand voor haar begon te zorgen. Maar het moment ging voorbij.
Ze was van binnen verschroeid en nog maar nauwelijks in staat te lopen. Toch herpakte ze zichzelf, God weet met welke kracht. Misschien alleen met de kracht van het holle doorgaan. Omdat ze niet beter wist en niemand haar ooit beter had uitgelegd. Wat het leven misschien nog meer te bieden had. Het onderbewustzijn van mensen die weinig onderwijs gegund is, sterft een grauwe dood. Over beweegredenen, hoe klein ook, is nooit met hem gepraat. Of zelfzorg, of assertiviteit en al die goede dingen. Geen ziel was daar in die dorre uithoek toe gekomen.
Even later zag ik haar op een stoel van de diner zitten. Ze had al haar klanten geholpen. Nog steeds, God weet hoe ze dat gedaan had. Ze had voor zichzelf een wit lobbig brood klaargemaakt. Als troost, of als houvast. Of als poging tot geneesmiddel. Ze keek met haar klanten mee naar de wedstrijd, die in de hoek van de diner op een oude tv te zien was. Haar lijf voelde nog week van de klap. De verschroeiing, de droge mond, het was alsof ze een jas had uitgedaan. Maar ze ging altijd door, zelfs als ze niet meer op haar benen kon staan. Onderuit gezakt zat ze op de stoel, uitgeput van de klap. Het viel me op dat haar buik er als een wit stuk deeg bij lag, Uitgerekt. Waar van? Zwangerschappen? Miskraam? En hoe veel keer? Ze nam een hap van haar brood. Ze had natuurlijk helemaal niet moeten eten, ze had hulp moeten roepen voor zichzelf. Haar lichaam was ziek. Maar ze klampte zich aan dat broodje en de normale gang van zaken vast. Het was het enige wat ze wist. Ze nam een hap, maar zodra ze die had doorgeslikt braakte haar lichaam het weer uit. Een moment was er paniek in haar ogen, tranen zelfs. Ze maakte een hoog geluid van verdriet. Ze was overstuur. Toen pakte ze het mes op de rand van haar bord en ik zweer dat het precies zo’n mes is als ik in de la heb liggen, lang met een zwart plastic lemmet en hele lichte karteltjes. Ze pakte het met beide handen vast, snijblad gericht op haar hart en dreef het huilend en gesmoord schreeuwend twee of drie keer haar borst in.
Dat is hoe ze is gestorven, hoewel het me verbaasde dat het is gelukt, aangezien de steken die zij haarzelf toediende maar hooguit twee centimeter naar binnen dreven. Misschien was ze na de dood nieuwsgierig geweest hoe de bargasten hadden gereageerd. Omdat ze nooit echt had geweten hoe hulp er uit zag. Hoe ging dat dan in zijn werk als mensen je hielpen? Kinderlijk nieuwsgierig had ze er van bovenaf naar willen kijken. Maar ze was al weg.
Van ellende werd ik wakker. Ik probeerde mezelf wat bij elkaar te krijgen, uit de sfeer van die nare droom te komen. Tegelijkertijd probeerde ik te onthouden wat ze gezegd had, in het Engels. Maar de enige woorden die me bijbleven waren de eerste zoals hierboven al beschreven. Ik probeerde mezelf te troosten met de sfeer in mijn eigen huisje en keek naar alle fijne en kleurige dingen. Het hout van de kast met de klimplant, handgemaakte dingen. Ik dacht aan het feit dat ik lekker Zelda had zitten spelen gisteravond en te veel nootjes had gesnoept. Al die fijne dingen die mijn leven had en het hare niet. Ik was maar blij dat ik het zo fijn had. Maar waarom moest ik in Godsnaam zo realistisch dromen? Het kwam me voor dat het echt had kunnen gebeuren. Was het een soort visioen geweest? Ik overwoog te Googlen op “vrouw steekt zichzelf dood”. Wat als deze ziel naar mij toe was gekomen om haar verhaal kwijt te kunnen? Ach kom wat denk je wel niet, sprak ik mijzelf streng toe. Mijn fantasie is altijd net even iets groter dan feitelijk goed voor mij is. Als ik in die domme spirituele dingen ga geloven is het einde nog niet in zicht. Dat is hartstikke ongezond voor me en ik moet me juist rustig houden. Dat kan niet als je aan allerlei dingen gaat denken waarvan je onmogelijk kan uitpluizen of ze echt bestaan. Ik dacht met afschuw terug aan al die spirituele types die ik als kind aan mijn moeders zijde had ontmoet en stopte de gedachtes over spiritualiteit vervolgens weg.
Toch was er een deeltje in mijzelf dat zich verongelijkt voelde. Ja maar mag ik dan helemaal niets meer voelen, vroeg ik mijzelf af. Moet ik uit angst mevrouw Doorsnee blijven? Voorlopig wel, sommeerde ik mijzelf. Juist omdat je fantasie zo groot is moet je dat leren beteugelen.
Hoe dan ook, van slapen kwam helemaal niets meer. Geweldig, dacht ik zuchtend terwijl ik op stond, en dan heb ik vanmiddag ook dat lange gesprek nog. Dat is een garantie dat ik vanavond weer eens op van de vermoeidheid zal zijn. Rot vermoeidheid.
Ik besloot achter mijn laptop te gaan zitten om me bezig te houden met een onbenullig klusje op mijn website. Toen herinnerde ik me het nieuwe boek van Hanna Bervoets, dat nu zo’n beetje gepubliceerd wordt. “Welkom in het rijk der zieken”, heet het geloof ik. Nieuwsgierig zocht ik op waar het over ging. Als het ging waar ik dacht dat het over ging had ik reden om jaloers te zijn. En inderdaad, het onderwerp waarvan ik ook al zo lang denk dat het onbelicht is gebleven in onze samenleving: Ziek zijn. Hoewel ik me meer laat inspireren door mentale chronische ziekte en al lange tijd denk dat het interessant zou zijn om mensen over die wereld te vertellen, schrijft zij over fysieke chronische ziekte. Misschien wel zo handig, want het eerste wat iemand denkt als hij het verhaal van een mentaal chronisch zieke persoon leest is: Kan ik zijn/haar waarneming wel vertrouwen. Ik voelde een steek van verdriet door mijn maag trekken toen ik daar aan dacht, zette cafeïne vrije koffie voor mezelf.
Ach, dat zij er over geschreven heeft scheelt jou weer een hoop moeite, dacht ik bij mezelf. Je moet toch niet te veel willen in het leven, dat soort dingen kosten alleen maar energie. En wat krijg je er voor terug? Nada, een hoop gedoe en ellende. Wees blij, leef gewoon, zei ik tegen mijzelf. Ooit wilde ik ook schrijver worden. Nu denk ik niet dat dat er nog echt van gaat komen. Ik heb wel eens pogingen gedaan in het verleden, maar alles liep toch half op een onbedoelde chaos uit. Niets is van tevoren wat je er van hoopt. Ik zag het gister nog in dat programma “Ik vertrek”. Opeens krijgen die mensen het op de heupen, omdat onze maatschappij ze verteld dat een droom verwezenlijken een soort hoogste levensdoel is. Moeders verlaten kinderen die ze eigenlijk willen zien opgroeien, mannen stappen uit goede banen. Meestal is er veel te weinig geld gespaard en het is haast gegarandeerd dat de mensen van het droomproject er tien jaar ouder uit zien als ze de verbouwing eenmaal hebben gehad. Ze geven veel meer op dan ze denken.
Toch ben ik een dromer. Dromen is mijn vloek en mijn zegen. Het maakt dat ik me in geen enkel leven thuis voel omdat ik constant wil denken dat het grootste nog moet komen. Het maakt dat ik mij niet bind. Het is aller-heerlijkst om in mijn dromen wereldje te zitten en alle scenario’s zo perfect mogelijk te verzinnen. Zo perfect als ze in de realiteit helemaal niet kunnen zijn.
Toch is het ook een vloek. Sommige dagen ben ik obsessief de hele dag door sociale scenario’s aan het verzinnen, waarin ik vrienden heb of leuke mensen tegen kom en leuke dingen meemaak. Ik ben dan niet meer ziek en heb minder belemmeringen en ben het zelfde als alle anderen. Ik wordt geliefd, er wordt met mij gelachen. Via Tumbler ben ik er achter gekomen dat dit onofficieel symptomen van een Ontwijkende Persoonlijkheidsstoornis zijn. Onaangepast Dagdromen komt ook in de buurt. Het verzinnen van hoe je zou willen dat het was. Het heeft misschien ook wel iets autistisch. Als je sociaal moeite hebt om mee te komen zijn die vlekkeloze situaties een zegen. Zeker iets om over de fantaseren.
De ellende is alleen dat ik de laatste tijd helemaal niet meer zo veel van mensen houdt. Ik heb het vertrouwen in mijzelf en de wereld een beetje verloren. Het is dat ik eenzaam en raar van mezelf wordt als ik ze niet zie, maar anders had ik ze liever niet meer gezien. De ironie.
Eigenlijk heb ik zo weinig vertrouwen in mijzelf, dat ik iedere nieuwe situatie afhoudt. Ergens vrijwilligerswerk? Nee dank je. Een nieuw clubje bezoeken? Er gaat vast wat mis, dus liever niet. Ik ben bovendien veel te moe voor die dingen.
Het is natuurlijk geen houdbare situatie zo. Ik, die mezelf veilig verborgen probeer te houden van de wereld. Zelf lijdt ik het nog het meeste onder. Hoe ik het moet doorbreken weet ik niet. Ik hoop dat als ik genoeg hulp heb gehad en psychologen heb gezien, het weer wat gaat veranderen. Tot die tijd leidt ik mezelf liever af van mentale onzinnigheden waar het leven vol mee kan zijn, dan dat ik echt naar mezelf durf te kijken.
Op dromen, en wat er van kan komen.
Nachtmerries kunnen je zó van je stuk brengen. Je rust dan ook niet uit ’s nachts. Echt heel erg naar. En volgens mij kan een beetje afleiding dan echt geen kwaad. Sterkte!
LikeLike
Ja echt he. Ik heb in de middag nog zitten janken bij m’n coach er om, haha. Tanx!
LikeLike